Het schaap (Ovis orientalis aries) is een evenhoevig zoogdier, dat door de mens is gedomesticeerd uit de moeflon(Ovis orientalis) om onder andere wol te leveren. Het is een herkauwer. Het mannetje wordt ram genoemd, het vrouwtje ooi en het jong een lam. Een gecastreerde ram heet een hamel; een leidinggevende hamel bij een kudde schapen of hamels draagt een bel en heet daarom belhamel.
Behalve voor de wol worden schapen ook gehouden voor hun melk en hun vlees, waarbij vooral het lamsvlees wordt gewaardeerd. De schapenmaag wordt gebruikt in traditionele gerechten als tripes en haggis. Uit schapendarmen werden condooms gemaakt, en ze worden soms nog gebruikt om de snaren voor violen en andere strijkinstrumenten te maken. Langs waterkeringen was nog een heel andere functie van belang: "Vier gouden pootjes en een gouden bekkie", dat is waarom schapen op dijken geweid worden. Met hun pootjes trappen ze de grond vast en met hun bek voorkomen ze dat er struiken en bomen op de dijk groeien die met hun wortels de dijk kunnen beschadigen.
Bij de Nederlandse rassen wordt onderscheid gemaakt tussen de heideschapen van de schrale heide en zandgrond, voornamelijk uit Oost-Nederland en Brabant, en weideschapen van de voedzamere kleigronden.
Heideschapen zijn ontstaan op voedselarme gronden. Men liet de beesten overdag op ruige gronden grazen en dreef ze 's avonds bijeen in de potstal. Zo kon de mest worden verzameld en weer gebruikt worden voor de armetierige akkers.
Het schaap verschilt van de geit door het ontbreken van een sik. Ook hebben schapen niet de sterke geurklieren die geiten wel hebben. Het verschil is verder te zien aan de vorm van de hoorns van het mannetje: een volwassen ram heeft hoorns die omlaag achter de oren langs krullen, maar een volwassen geitenbok heeft rechte of licht gebogen hoorns.