Planten:

Naam - schrijfwijze: familie en soort wordt cursief geschreven. Een ondersoort wordt geschreven met het tussenvoegsel subsp.(= subspecies) De wetenschappelijke naam van bijvoorbeeld de rossige wilg, een ondersoort van de grauwe wilg wordt opgeschreven als Salix cinerea subsp. oleifera. Het tussenvoegsel subsp. wordt niet cursief. geschreven. 

Naam - soort: de naam van een soort bestaat meestal uit twee delen: geslacht en soort. Een ondersoort ontstaat wanneer planten afgezonderd van elkaar leven. Zijn de verschillen zo groot dat ze zich niet meer met elkaar kunnen voortplanten zijn het aparte soorten. Bij ondersoorten bestaat de naam dus uit drie delen. Een naam kan ook gevolgd worden door een letter of letters en een jaartal tussen haken, zoals Salix alba L. (1753). Dit betekent dat de schietwilg in 1753 gepubliceerd is door de Zweedse wetenschapper Carolus Linnaeus. Het houdt ook in dat deze persoon de naam bedacht heeft; hij is dan de auteur van die naam.

Naam - wetenschappelijk: een naam die gebruikt wordt om de naam van een plant (of dier) universeel aan te geven. Deze namen hebben allemaal een vaste opbouw. Deze wetenschappelijke naam heeft als doel dat iedere wetenschapper de naam kan begrijpen zonder dat hij bijvoorbeeld de namen van alle plannen in een andere taal moet gaan leren. Niet alle woorden die gebruikt worden in wetenschappelijke namen komen uit het Latijn. Sommige woorden komen uit het Engels of zijn de namen van de mensen die de soort ontdekt hebben. Men noemt de term 'wetenschappelijke naam' ook wel 'botanische naam' of 'Latijnse naam'. 

Een naam is opgebouwd in een vaste volgorde; bijv. eerst het geslacht (soorten die bij elkaar horen) en dan de soort. Het geslacht wordt met een hoofdletter geschreven, de soort met een kleine letter, bijv. Pica pica: Pica is het geslacht (Eksters), pica is de soort. Herhaling van het woord wordt toegepast op de algemene soort; in dit geval betekent Pica pica 'ekster'. Maar je hebt ook Pica hudsonia, Amerikaanse ekster.

Familie: omvat een aantal plantensoorten die nauw met elkaar verwant zijn, maar niet onderling kruisbaar.

Soort: wordt gevormd door de gezamenlijke planten die tot eenzelfde type behoren en specifieke kenmerken gemeenschappelijk hebben zowel op uiterlijk als moleculair niveau. Ze zijn van andere soorten ook te onderscheiden doordat ze onderling op natuurlijke manier kruisbaar zijn en voor nakomelingen kunnen zorgen.

Bloem - voortplantingsorganen: binnenin de bloem bevinden zich de geslachtsorganen van de plant. Het vrouwelijke geslachtsorgaan, de stamper,bestaat uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel. In het vruchtbeginsel zitten één of meerdere zaadbeginsels (ook wel zaadknoppen genoemd). In het zaadbeginsel zit een eicel. Het zaadbeginsel - de naam zegt het al - ontwikkelt zich na de bevruchting tot een zaad binnenin het vruchtbeginsel. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht.

Rondom de stamper vind je de mannelijke voortplantingsorganen, de meeldraden; een meeldraad bestaat uit eenhelmknop en een helmdraad. De helmknop bestaat in de regel uit twee helmhokjes, waarin zich de stuifmeelkorrels ontwikkelen. In het pollen (= de stuifmeelkorrel) zit de mannelijke voortplantingskern.

Helmknoppen met stuifmeelkorrels van een Afrikaanse lelie (eigen tuin 25-07-2021)

Helmhokken met stuifmeel en een stamper van een Petunia (eigen tuin 25-07-2021)