Bomen of struiken, een- of 2-huizig, met hars. 
Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3, schub- of soms naaldvormig. Zaadschubben kruiswijs, 1-weinig paren, ieder met 1-veel zaadknoppen(zaden) aan de bovenzijde. Schubben in de rijpe kegel vergroot, houtig of leerachtig. Soms zijn er 1-3 eindstandige zaadknoppen die later door vlezig wordende kransstandige schubben worden omhuld (Juniperus), waarbij een kegelbes ontstaat. Mannelijke kegel klein, met weinig meeldraden, ieder met (2 of)3-6 stuifmeelzakjes.